-
1 walk
n. wandeling, loop; voettocht; weggetje; doorgang; trottoir; manier van lopen; beroep, baan; loopbaan--------v. lopen, wandelen; voettocht maken; leiden; brengen; gedragenwalk1[ wo:k]5 wandelgang ⇒ promenade; voetpad♦voorbeelden:a ten-minute walk • een wandeling van tien minuten4 walk of life • beroep, roeping; (maatschappelijke) rang/standall walks of life • elke rang en stand♦voorbeelden:————————walk21 lopen♦voorbeelden:¶ walk away from 〈 informeel〉 • er ongedeerd afkomen bij 〈 ongeluk〉; 〈 sport〉 met gemak achter zich latenwalk off • opstappen, er vandoor gaanwalk out 〈 informeel〉 • het werk onderbreken, staken; opstappen, weglopen 〈 bijvoorbeeld bij overleg〉walk tall • het hoofd hoog dragen, trots zijnwalk up! • kom erin!, komt dat zien! 〈 bijvoorbeeld bij circus〉walk up to someone • op iemand afgaanwalk into a job • gemakkelijk aan een baan komen〈 informeel〉 walk over • met gemak achter zich laten/overwinnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 lopen over/door/langs/op ⇒ bewandelen♦voorbeelden:→ learn learn/ -
2 get away
wegkomen; wegvluchtenget away♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 did you manage to get away this summer? • heb je deze zomer wat vakantie kunnen nemen?I just can't get away right now • ik kan nu heus niet wegyou can't get away from this • hier kun je niet (meer) onderuitget away with • er vandoor gaan met¶ get away from it all • er eens uit gaan/breken, vakantie nemenhe'll never get away with it • dat lukt hem nooitcommit a crime and get away with it • ongestraft een misdaad bedrijven〈 informeel〉 the things he gets away with! • wat hij niet allemaal kan maken/flikken!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 weghalen ⇒ verwijderen, wegbrengen♦voorbeelden:1 please get those trunks away! • haal alsjeblieft die koffers weg! -
3 run off
weglopen; op papier gooien; afdrukken, afdraaien (met stencilmachine); nog een keer laten lopen (om winnaar te bepalen); wegsturen; beslissende wedstrijdrun off♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten weglopen ⇒ laten wegstromen, aftappen2 reproduceren ⇒ afdraaien, fotokopiëren -
4 waltz
n. wals (dansmuziek)--------v. walsen, een wals dansen; ronddansenwaltz1[ wo:ls] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————waltz2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 carry off
-
6 get away with
get away with -
7 run off with someone
run off with someone -
8 walk away/off with
walk away/off wither vandoor gaan met, stelen; gemakkelijk winnen -
9 waltz off with
waltz off with -
10 dash
n. ietsje; scheutje (drank); slag, dreun; spurt, uitval; (100 m.) sprint--------v. (vooruit)stormen, denderen; (met grote kracht) slaan, smijten, beukendash1[ dæsj]1 ietsje, tik(kelt)je ⇒ scheutje; snu(i)fje2 (snelle, krachtige) slag ⇒ dreun3 spurt ⇒ sprint, uitval5 penne/penseelstreek♦voorbeelden:dash of pepper • snufje peperthe prisoners made a dash for freedom • de gevangenen deden een snelle uitbreekpoging1 elan ⇒ zwier, durf————————dash21 (vooruit)stormen ⇒ (zich) storten, denderen♦voorbeelden:dash along/past • voorbijstuivendash away • wegstormen, zich uit de voeten makendash off • er (als de gesmeerde bliksem) vandoor gaandash up • komen aansnellen1 (met grote kracht) slaan ⇒ smijten, beuken♦voorbeelden:dash down • neersmijtenthe waves dashed against the rocks • de golven beukten tegen de rotsen2 (be)spatten ⇒ besmeuren, (be)sprenkelen3 snel/gehaast doen♦voorbeelden:dash one's/someone's brains out • zijn hersenpan kraken, iemand de hersens inslaan2 dash mud over something, dash something with mud • iets met modder bespatten/besmeuren3 dash something down/off • iets nog even gauw eruit stampen/opschrijven4 dash it (all)! • verdraaid!, nondeju! -
11 bolt
adv. plotseling; helemaal--------n. grendel; bout; schroef; lichtflits; pijl; rol met stof--------v. aanschroeven; vergrendelen; sluiten; op slot doen; snel doorslikkenbolt1[ boolt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 bliksemstraal/flits♦voorbeelden:————————bolt22 (plotseling/verschrikt) op(zij)/wegspringen3 doorschieten ⇒ (vroegtijdig/te vroeg) in het zaad schieten4 met bouten bevestigd zitten/zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 〈Amerikaans-Engels; informeel; politiek〉 treden uit 〈 eigen partij〉 ⇒ weigeren te steunen, zich afscheiden van♦voorbeelden:bolt someone out • iemand buitensluiten————————bolt3〈 bijwoord〉1 recht♦voorbeelden: -
12 run away
weglopen (hard), weghollen, wegrennen, wegsnellen, deserterenrun away1 weglopen ⇒ vluchten, op de loop gaan♦voorbeelden:don't run away with the idea • geloof dat nu maar niet te snelrun away with the money • er met het geld vandoor gaan -
13 elope
v. vluchten met minnaar[ illoop] -
14 run away with the money
run away with the money -
15 push
n. druk; compressie; aanval; initiatief; hulp--------v. duwen; wegduwen; drukken; initiatief nemen; hasjiesj verkopenpush1[ poesj]1 duw ⇒ stoot, zet, ruk♦voorbeelden:〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 at a push • als het echt nodig is, in geval van nood2 druk ⇒ nood, crisis♦voorbeelden:1 to get a job like that you need a lot of push • om zo'n baan te krijgen moet je heel wat aankunnen2 if/when it comes/came to the push • als het erop aankomt/aankwam————————push21 duwen ⇒ stoten, schuiven, dringen2 vorderingen maken ⇒ vooruitgaan, doorgaan, verder gaan3 zich (uitermate) inspannen ⇒ doorzettingsvermogen/ondernemingslust hebben♦voorbeelden:2 push ahead/along/forward/on • (rustig) doorgaan/verder gaanpush by/past someone • iemand voorbijdringenpush ahead/along/forward/on with • vooruitgang boeken/opschieten metII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 stimuleren ⇒ bevorderen, promoten, voorthelpen, pushen3 druk uitoefenen op ⇒ lastig vallen, aandringen bij♦voorbeelden:1 push the button • op de knop/bel drukkenpush the car • de auto aanduwenpush a door open • een deur openduwenhe pushes the matter too far • hij drijft de zaak te ver doordon't push your sister to take that decision • zet je zus niet aan tot dat besluitpush one's way through a crowd • zich een weg banen door een menigteI pushed myself to do it • ik dwong mezelf het te doen〈informeel; figuurlijk〉 push someone about/around • iemand ruw/slecht behandelen; iemand commanderen, iemand met minachting behandelenthey pushed our work aside • ze schoven ons werk terzijde; 〈 figuurlijk〉 ze gaven ons werk geen kanspush back one's hair • zijn haar naar achteren strijkenpush back the enemy • de vijand terugdringenhe was pushed down • hij werd ondergeduwdpush oneself forward • zich op de voorgrond dringenpush someone forward as a candidate • iemand als kandidaat naar voren schuivenpush over a lady • een dame omverlopenpush over a table • een tafel omgooienthat pushed prices up • dat joeg de prijzen omhoogpush someone into action • iemand tot actie dwingenthe disaster pushed all other news off the front pages • de ramp verdrong al het andere nieuws van de voorpagina'spush one's work onto someone else • zijn werk op iemand anders afschuiven/aan iemand anders opdringenshe pushed him to the verge of suicide • ze dreef hem bijna tot zelfmoordpush oneself • zichzelf promoten, zichzelf weten te verkopen3 don't push your luck (too far)! • stel je geluk niet te veel op de proef!he is pushed (for time/money) • hij heeft bijna geen tijd/geld, hij zit krap (in zijn tijd/geld)he pushed me for money • hij probeerde geld van mij los te krijgen¶ push home • uitvoeren, toedienen, krachtig ondernemen/uiteenzettenthe attack was pushed home with considerable force • de aanval werd met veel kracht uitgevoerd
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский